Soms is bedplassen organisch bepaald, zoals bij de gevoeligheid voor voedingsmiddelen, of als bijeffect van medicijnen. Vaak wordt uitgegaan van een combinatie van psychische en lichamelijke factoren, naast een erfelijke aanleg (Beunderman, van Son, Duyvis & Rientsma, 1998). De auteurs schatten in dat dit bij 4 tot 15% van de kinderen voorkomt, afhankelijk van hun leeftijd. Gedragsmatige aanpak gebeurt vaak met de zogenaamde ‘plaswekker’. Hierdoor wordt de slaper op tijd gewekt en leert reageren op lichamelijke signalen van aandrang. Dit is een redelijk succesvolle methode, al is er sprake van terugval tot soms 30%.
Positief resultaat met neurofeedback
Neurofeedback is ook toegepast bij bedplassen. Al in 2000 rapporteerde Ayers (in Hammond, 2005) een protocol voor de succesvolle aanpak van bedplassen. Rond de occipitale hersenschors, aan de achterzijde van de hersenen, werd trage elektrische activiteit niet beloond en snellere activiteit wel. Op dat moment waren nog geen vergelijkingen met databases bekend. Walker laat die zien in zijn artikel uit 2012 en vindt inderdaad een verhoging van trage activiteit op de occipitale schors bij mensen die bedplassen. Ook toont hij opnieuw het effect aan van een vergelijkbaar neurofeedbackprotocol. Ook een jaar na afloop van de training blijven de deelnemers ’s nachts droog. Het goede lange termijn resultaat vraagt om verder onderzoek naar de oorzaak van dit succes. Door activering van het occipitale gebied zou deze mogelijk de controle verbeteren. Neurofeedback moet op dit gebied nog als experimenteel worden beschouwd.